Erfelijkheidsleer: verschil tussen versies

Uit Kippen Encyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
Regel 233: Regel 233:
  
 
Kruisen we blauw met zwart, of blauw met vuilwit dan krijgen we:
 
Kruisen we blauw met zwart, of blauw met vuilwit dan krijgen we:
{| style="text-align: left;background-color:#eeeeee;"
+
{| style="text-align: left;background-color:#eeeeee; width=100%"
 
|-
 
|-
 
! style="width: 50%;" |{{schema blauw zwart}}
 
! style="width: 50%;" |{{schema blauw zwart}}
 
! style="width: 50%;" |{{schema blauw vuilwit}}
 
! style="width: 50%;" |{{schema blauw vuilwit}}
 
|}
 
|}

Versie van 20 okt 2008 om 15:26

De erfelijkheidsleer bestudeert de biologische processen die ervoor zorgen dat specifieke kenmerken van ouders op nakomelingen worden doorgegeven. Heel lang is de erfelijkheid een van de meest onbegrijpelijke en mysterieuze verschijnselen in de natuur geweest. Er bestonden wel enkele theorieën, maar G.J.Mendel (1822-1884) wordt als de grondlegger van de erfelijkheidsleer beschouwd.

Mendel.jpg

Mendel

Deze site probeert op een eenvoudige manier de erfelijkheidsleer duidelijk te maken. Deze is speciaal gericht op de erfelijksheidleer bij kippen, maar ook voor mensen die belangstelling hebben voor erfelijkheidsleer in het algemeen zal hier genoeg te vinden zijn.


De gewone celdeling of mitose.

Elk levend wezen bestaat uit zeer kleine deeltjes, die we cellen noemen. Die cellen zijn gewoonlijk zo klein dat ze alleen bestudeerd kunnen worden onder de microscoop. Sommige levende wezens bestaan uit 1 cel en deze behoren echt niet tot de reuzen onder de planten en dieren. De meeste planten en dieren bestaan uit een zeer groot aantal cellen. Om een indruk te geven van de grootte van een cel: 100 cellen achterelkaar gelegd zijn ongever 1 mm.

Hoe ziet een cel eruit? Een cel bestaat uit een bolletje, van een geleiachtige substantie, het cel plasma, en omgeven door een vliesje: de celmembraan. In de cel bevindt zich o.a. een bolletje: de celkern. De celkern bevat kleine draadvormige lichaampjes, de zogenaamde chromosomen. De chromosomen zijn opgebouwd uit eiwitten en desoxyribonucleïnezuur (= DNA). De chromosomen beschouwen we als de dragers van de erfelijkheids factoren, de genen. Chromosomen verschillen in grootte, vorm en structuur.

De hoeveelheid DNA in een celkern is gigantisch. De celkern is echter maar klein, daarom zijn de DNA strengen sterk in elkaar gewikkeld. Als je het DNA van één celkern uit elkaar zou halen, zou je 1 meter DNA hebben. Dit lijkt niet veel. Maar als je je dan bedenkt dat de celkern 1 micrometer (0,000001 meter) groot is, blijkt dat de lengte van het DNA een miljoen keer groter is dan de diameter van de celkern.

Cel.jpg


De gewone celdeling of Mitose maakt een identieke kopie van een cel. De celdeling vindt in het hele lichaam plaats en gedurende het hele leven. Deze celdeling zorgt voor groei en herstel van weefels.

Als de cel zich gaat delen worden de chromosomen zichtbaar in de kern van de cel. Het DNA waaruit de chromosomen bestaan is normaal sterk in elkaar gerold aanwezig in de celkern. Voorafgaand aan de celdeling rolt het wat uit zodat de kopieer machine van de cel er makkelijker bij kan. Hierdoor zijn als je door een microscoop zou kijken kleine strengetjes te zien in de celkern. Dit zijn de chromosomen.Een kip heeft 78 chromosomen. De chromosomen zitten paarsgewijs bijelkaar. daarom zeggen we ook wel dat kippen 39 chromosomen paar heeft. Om het wat overzichtelijker te maken kijken we slechts naar 8 chromosomen.


Celdeling1.jpg

De kernwand lost op


Celdeling2.jpg

Spandraden trekken de chromosomen uitelkaar


Celdeling3.jpg

De chromosomen zijn gesplitst


Celdeling4.jpg

Het celmembraan deelt de cel in tweeen


Celdeling.jpg

Nieuwe kernen vormt zich


Celdeling6.jpg

Door celstrekking worden de nieuwe cellen even groot als de oude cel en zijn er 2 identieke nieuwe cellen ontstaan die weer gelijk zijn aan de oude.Ze bevatten ook hetzelfde erfelijke materiaal (DNA).


Reductie deling of meiose

Behalve de gewone celdeling kennen we ook nog de reductie deling. Ook wel meiose genoemd.(Van Dale: 'reductie = terugbrengen tot een kleiner aantal') Deze celdeling vind alleen plaats bij het maken van voortplantingscellen.

Het grote verschil met de gewone celdeling is dat na de gewone celdeling het aantal chromosomen weer gelijk is met de oorspronkelijke cel. Bij de reductie deling hebben de nieuwe cellen de helft van het aantal chromosomen.


Reductiedeling1.jpg

De oorspronkelijke cel


Celdeling1.jpg

De kernwand lost op


Reductiedeling2.jpg

De chromosomen paren worden gedeeld


Reductiedeling3.jpg

Een celmembraan scheidt de chromosomen van elkaar.


Reductiedeling4.jpg

Nieuwe kernen vormen zich.

Zo zijn er 2 nieuwe cellen ontstaan, die de helft van het aantal chromosomen hebben dan de oorspronkelijke cel. Doordat de chromosomen zijn verdeeld ziin beide nieuwe cellen ook niet aan elkaar gelijk wat betreft hun DNA.

De cellen met 39 chromosomen worden geslachtscellen genoemd. De hen maakt geslachtscellen die eicellen worden genoemd en de haan maakt geslachtscellen die zaadcellen worden genoemd.


De bevruchting

Bevruchting is het binnendringen van de eicel door de zaadcel. Als een haan een hen treedt kan er een bevruchting plaatsvinden. Een mannelijke zaadcel dringt de eicel dan binnen.


Bevruchting1.jpg

Een zaadcel nadert de eicel In de zaadcel en eicel zitten 39 chromosomen. De helft van het aantal dat in een gewone cel zit.


Bevruchting2.jpg

De zaadcel nesteld zich in de eicel


Bevruchting3.jpg

Een eicel en zaadcel "samengesmolten" nu wordt deze cel kiemcel genoemd


Bevruchting4.jpg

De kernen lossen op


Bevruchting5.jpg

De chromosomen gaan weer paargewijs naastelkaar liggen. 1chromosoom van de hen bij 1 chromosoom van de haan.


Bevruchting6.jpg

Er vormt zich weer een nieuwe kern. Een nieuwe cel is ontstaan, met daarin weer 78 chromosomen. De helft van de chromosomen zijn afkomstig van de haan en de andere helft van de hen.

Door middel van de gewone celdeling kan uit de kiemcel een nieuw organisme (kuiken) ontstaan. Dit kuiken heeft de helft van de chromosomen en dus de erfelijke eigenschappen van de haan en de andere helft van de hen.


De geslachts Chromosomen

Of het kuiken dat uit een ei komt een haan of hen is, wordt bepaald door 1 chromosomen paar van de 39 chromosomen paren die een kip heeft. Dit zijn de zogenaamde geslachts chromosomen. De geslachtschromosomen van de haan lijken uiterlijk op elkaar. Als we de erfelijk eigenschappen op deze chromosomen bekijken kunnen die wel verschillen. Maar hierop komen we later terug. We noemen de geslachtschromosomen van de haan de Z-chromosoom. De geslachtchromosomen van de hen zijn verschillend. De ene is uiterlijk gelijk aan die van de haan, de andere is veel kleiner. Degene die gelijk is aan de haan noemen we ook het Z-chromosoom, de ander noemen we het W-chromosoom. Op het W-chromosoom zitten (bijna) geen erfelijke eigenschappen. We kunnen dus een haan voorstellen als ZZ en een hen als ZW.

Het kuiken krijgt van de haan 1 geslachtschromosoom. Dit is altijd een Z-chromosoom. Van de hen krijgt het kuiken ook een chromosoom. Als het kuiken van de hen het Z chromosoom krijgt heeft het dus 2 Z-chromosomen en is het dus een haan. Als het kuiken van de hen het W-chromosoom krijgt is het dus een hen. Bij kippen bepaald dus de hen het geslacht. Dit is bij mensen andersom, daar bepaald de man het geslacht.

Omdat de hen 1 W-chromosoom en 1 Z-chromosoom heeft is de kans gelijk of de hen een Z of een W chromosoom afgeeft. Daarom is de kans of uit het ei een hen of een haan komt even groot. Daarom zal als er grote aantallen eieren bebroed worden ook ongeveer evenveel hanen als hennen geboren worden.

Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Haan
Z Z
Hen Z ZZ (haan) ZZ (haan)
W ZW (hen) ZW (hen)



Genotype en fenotype.

Bij de erfelijkheidsleer maken we verschil tussen genotype en fenotype. Genotype is hoe een organisme er genetisch uitziet. Fenotype is hoe een organisme er in werkelijkheid uitziet. Ziet daar dan verschil in? Er kan verschil in zitten. Bijvoorbeeld een haan bezit de genetisch kenmerken voor een hele grote staart. Maar doordat er bijvoorbeeld muizen zich tegoed hebben gedaan aan zijn staart, heeft hij die grote staart niet. Het genotype (erfelijke eigenschappen) is in deze dus verschillend van het fenotype (uiterlijk) Later zullen er ook nog andere voorbeelden komen met verschillen tussen genotype en fenotype.


De intermediaire vererving

In onze cellen bevinden zich van elk Chromosomenpaar twee Chromosomen waarvan de een van de haan afkomstig is en de ander van de hen. Dat betekent dus dat elk gen dus ook in tweevoud aanwezig is. Voor (bijna) elke eigenschap, zoals bijvoorbeeld de veerkleur, zijn er dus twee genen verantwoordelijk.

Deze genen kunnen gelijk zijn. Bijvoorbeeld de haan is zwart en de hen is ook zwart. Dan zullen de jongen die hier uit komen ook zwart worden. (later zal blijken dat die niet altijd het geval hoeft te zijn)

Het kan ook zijn dat de genen niet gelijk zijn. Als hieruit een tussenvorm ontstaat noemen we dit een intermediaire vererving. Dit komt bij kippen bijvoorbeeld voor als je zwart kruist met vuilwit, dan ontstaat namelijk de een kleur die ligt tussen zwart en vuilwit. We noemen deze kleur blauw.

Een blauw dier heeft dus voor kleur 2 verschillende genen. Een gen zwart en een gen vuilwit. Als je 2 blauwe dieren met elkaar kruist krijgen de nakomelingen van de haan een gen zwart of vuilwit en van de hen ook een gen zwart of vuilwit. Indien het kuiken van de haan een gen voor zwart krijgt en van de hen ook, zal het kuiken dus zwart zijn. Als ze van beide een gen krijgt voor vuilwit zal ze dus vuilwit zijn. Zijn de genen verschillend dan is het kuiken blauw.


Doordat niet alle nakomelingen bij blauw ook blauw worden, noemen we blauw een fokonzuivere kleur. in de genetica stellen we blauw voor als Bl bl, vuilwit als BL BL en zwart als bl bl.

In schema ziet de kruising blauw maal blauw er dan zo uit:

Blauw
Bl bl
Blauw Bl Bl bL (Vuilwit) Bl bl (Blauw)
bl Bl bl (Blauw) bl bl (Zwart)

25% van de nakomelingen uit blauw keer blauw zijn zwart, 25% vuilwit en 50% zijn blauw.

Kruisen we vuilwit met zwart dan krijgen we 100% blauwen dieren, zoals uit het volgende schema blijkt:

Zwart
bl bl
Vuilwit Bl Bl bl (Blauw) Bl bl (Blauw)
Bl Bl bl (Blauw) Bl bl (Blauw)

Kruisen we blauw met zwart, of blauw met vuilwit dan krijgen we:

Zwart
bl+ bl+
Blauw Bl Bl bl+ (Blauw) Bl bl+ (Blauw)
bl+ bl+ bl+ (Zwart) bl+ bl+ (Zwart)
Vuilwit
Bl Bl
Blauw Bl Bl Bl (Vuilwit) Bl Bl (Vuilwit)
bl+ Bl bl+ (Blauw) Bl bl+ (Blauw)